Reeën
Al bijna mijn hele leven kom ik in Oranjewoud - vroeger woonden mijn grootouders er en sinds 2008 woon ik er zelf. Als kleine jongen trok ik eropuit met Elwin, de liefste en dapperste stabij van de wereld. Samen bewaakten wij de bossen en houtwallen en probeerden we stropers te betrappen. Ik zag ze nooit, die stropers, maar ze zaten er wel, volgens opa: grote kerels met baarden en lange, kapotte jassen waar ze hun buit onder verborgen. Wat ik wel zag waren hazen, fazanten, eekhoorns, gaaien, en veel kleine bosvogeltjes. En ook reeën; niet zo talrijk als nu, maar ze waren er. Soms schrokken we van elkaar op een bospad of in een houtwal. Maar meestal zag ik ze op grote afstand, grazend in het weiland. Veel later vond ik ze ook wel achter in opa's tuin, rustend in het kale centrum van reusachtige rodondendrons. Toen we in de Rottige Meente woonden, aten ze ook wel van de bloeiende wilgeroosjes die aan de rand van ons rietland groeiden. Dan hingen de lila bloemen uit hun bek als ze ons verbaasd aankeken. Zo droomden wij elkaar. |